7 Bataljon Garderegiment Grenadiers, 431 Bataljon Infanterie, H-Brigade (West-Java)

Opgericht: 01-07-1949.

Onderdeel van: 43ste Zelfstandige Infanterie Brigade (in Indië H-Brigade genoemd).

Vertrek Indië: 17-08-1949 a/b “Zuiderkruis”.

Aankomst Indië: 09-09-1949 Batavia.

Toegevoegd aan: T.T.C. West-Java, T.T.C. Oost/Java.

Ingedeeld bij: n.v.t.

Actiegebied(en): Tegalega, Soekaboemi, Palabuang Ratu, Batavia, Semarang, Malang.

Commandant: Lkol Kruikemijer. Maj Zwijns

Gerepatrieerd: 20-02-1951 a/b “Nelly”, 18-03-1951 aankomst Amsterdam
(in het boek Tahoen soeda Loepa van P.F. Berends wordt vermeld dat 431 BI repatrieerde eind december 1950 met de “Zuiderkruis”. Waarschijnlijk is ook dit bataljon in delen gerepatrieerd).

Van het 431 Bataljon Infanterie is weinig bekend. Wel dat het is ingezet op West, Midden en Oost Java. Binnen het bataljon werden meerdere emblemen gedragen, zie hiervoor de website van Wim Bak www.hetdepot.com/411BI.html

De belevenissen van Indië-veteraan Jan Hummel van het 2e peloton, 1e compagnie 431 Bataljon Infanterie, 7 Bataljon Garde Regiment Grenadiers en van de 43ste Infanterie Brigade.

Opgekomen op 3 februari 1949. Infanterie opleiding gevolgd te Amersfoort en de Indische opleiding te Harskamp waar wij tijdens een oefening een man verloren. Op 17 augustus 1949 vertrokken wij uit Rotterdam met de Zuiderkruis naar Nederlands Indië, en kwamen wij op 9 september aan in Tandjong-Priok. Daarna ging het met de trein naar Soekaboemi en van daar in vrachtwagens naar onze eerste buitenpost Tegalega, dicht bij Tjimatjang en Tjiandjoer op de Poentjak in een gebied met veel theeplantages.
We kregen al gauw in de gaten dat het een zeer onrustig gebied was. De eerste schoten vielen al de eerste avond, maar dat vanwege vuurvliegjes. Wij lagen tussen de bergen in, en ‘s-nachts hoorden wij al het geweervuur van de acties die aan de gang waren. Wij zeiden tegen elkaar “jongens dit kan nog leuk worden, wij zijn er net”. En inderdaad twee dagen later kregen wij al de eerste beschieting, ‘s-avonds op onze post. Ze schoten vanaf een berghelling maar de afstand was te groot. Ons werd verteld dat de zuiveringen nog steeds aan de gang waren en dat wij er op korte termijn ook mee te maken zouden krijgen.
Inmiddels waren wij al bezig met het verkennen van ons gebied onder leiding van instructeurs van het 3e Bataljon Grenadiers, en die waren niet mals.

Wij werden met de neus op de feiten gedrukt van wat wij konden verwachten.

Begin oktober 1949 ging onze compagnie uit elkaar, en wij van het 2e peloton gingen naar Tjimatjang en kwamen op een heuvelrug te liggen met een goed uitzicht op de omgeving. Maar het was uitkijken geblazen, onze instructeurs waren inmiddels bij ons weg, en nu moesten wij het zelf op knappen. Onze patrouilles werden al intensiever, wat gepaard ging met beschietingen en het arresteren van tegenstanders.
‘s-Nachts liepen wij met twee man wacht, alleen was te gevaarlijk. Ook op die bewuste avond. Ik liep met mijn brenschutter de eerste twee uur van 6 tot 8 uur. Plotseling hoorden wij stappen op het pad naar boven, en zagen iemand naar onze richting lopen. We riepen hem in het Maleis toe dat hij moest stoppen en langzaam naar ons toe moest komen. Het bleek iemand van de inlichtingendienst te zijn en hij vroeg ons hem naar “Toean Litnan” te brengen.
Direct daarna werden wij afgelost en liepen naar ons onderkomen. Na enige tijd kwam de Luitenant bij ons binnen. Met een lijst in de hand keek hij rond en begon namen te noemen die zich moesten klaar maken voor een nachtelijke patrouille naar een van de kampongs in ons gebied waar volgens de man van de inlichtingendienst een bende van de Daroel Islam moest zitten die de laatste tijd veel inlandse slachtoffers hadden gemaakt. Daar moest een einde aan gemaakt worden. Zwaar bewapend gingen wij met twaalf man van ons peloton met een wagen op pad. Na een poos rijden stopte de wagen, en stapten wij uit. De koers werd uitgezet, en ging het voorzichtig lopend door de bushbush, voldoende afstand houdend en elkaar in het donker niet uit het oog verliezend gingen wij richting de kampong. Spreken mocht niet alles ging met handgebaren. Ondertussen hadden wij er al een paar uur op zitten. Tegen de ochtend kwamen wij in de buurt van de kampong. Onze instructies hadden wij al gekregen over hoe de ligging van de kampong er uit zag. Wij werden in drie groepen opgedeeld om de kampong in te sluiten. Afgesproken was dat bij het afschieten van een groene lichtpatroon, wij de kampong zouden innemen. Ik met nog drie man, de brenschutter en twee infanteristen gingen linksom. Ik als eerste man, daarachter, met een tussenafstand van drie meter, de anderen. Na ongeveer vijf tot zes meter vloog in een keer een deur open en sprong er iemand uit het huisje en kwam in mijn richting. Helemaal in het zwart, met lang haar tot op de schouders en in iedere hand een pistool, begon hij gelijk op mij te schieten. De kogels vlogen mij om de oren maar raakten mij niet. Gelijk drukte ik ook af en raakte hem boven in de borst. Van de klap tolde hij in het rond, kwam weer in mijn schootsrichting en begon weer op mij te schieten. Ik richtte en schoot hem voor de tweede maal boven in de borst. Al wankelend liep hij naar een bamboe bos, en vluchtte daar in. De brenschutter achter mij gaf hem een flink salvo na. Ik heb een engeltje op mijn schouder gehad, want dat hij mij niet geraakt heeft was een wonder. Ondertussen kwam de rest van de bende met de handen boven het hoofd naar buiten. Aan de andere kant was ook weerstand en daar vielen ook een paar doden. De rest werd gevangen genomen en geboeid.
Na de eerste confrontatie liepen de brenschutter en ik door tot aan de kali, die achter de kampong liep, en zagen die eerste “plopper” aan de andere kant van de kali omhoog klimmen. De brenschutter gaf hem nog een flink salvo na met ook nog enkele schoten van mij, waarna hij verdween hij in de bush. Later op de dag werd hij gevonden “matti” (dood) Dit beeld ben ik nooit kwijt geraakt en met de vraag , had dit niet anders gekund .??????.

De patrouilles werden voor ons zwaarder. Dag en nacht en met weinig slaap en rust. De situaties waren levensbedreigend. Wij liepen bij wijze van spreken op onze tenen.
Ongeveer in oktober-november 1949 gingen het 1e ,2e en 3e peloton van de 1e compagnie alleen draaien. Het 2e peloton te Palabuan Ratoe, het 1e te Lengkong en het 3e peloton ging naar Kiaradoea. Een gedeelte van de 3e compagnie was gelegerd in Djampangkoelang rondom de Wijnkoopsbaai aan de zuidkust tegen het Bantam gebied aan. Maar daar was het ook niet zo leuk Dat is ook weer een aparte periode.
In Palabuan Ratoe werden wij in een biliken school ondergebracht. De wanden waren van gevlochten bamboe maar wij hadden binnen in de school veel ruimte voor ons zelf Een aap genaamd Kees, die wij van iemand anders hadden over genomen, ging ‘s-nachts bij onraad flink te keer. Daar hadden wij als we wacht liepen profijt van. Een aantal meters buiten onze post lag een afdeling van de verbindingsdienst die ons op de hoogte hield van vijandelijkheden in de buurt, zodat wij daar direct op konden reageren. Zij zorgden tevens voor de verbindingen met de andere Pelotons van onze compagnie. Rondom de Wijnkoopsbaai, waar een vissersdorp aan lag, waren de bendes behoorlijk actief. De bevolking mocht van hen geen hand en spandiensten voor ons verrichten. Indien zij dat deden werden ze daar voor gestraft of zelfs vermoord.
Het was hier ook dag en nacht patrouille lopen. Kregen wij van de inlichtingdienst informatie dat er hier en daar ploppers in de kampongs waren, werden deze verdachten door ons gearresteerd. Na verloop van tijd werden ze hier ook brutaler. Via de inlichting kregen wij op een zeker moment informatie over een groep van ongeveer 200 man die onderweg was richting onze post. Dit gebeurde op een dag dat er bij ons een cabaretgezelschap was, die ons een leuke muziekdag verzorgde. Nadat de voorstelling werd afgebroken, ging een groep van ons op pad om de ploppers op te vangen. Later bleek dat ze van richting veranderd waren en een andere kant waren opgegaan. Maar de feestmiddag was afgebroken en werd niet meer hervat, men durfde het niet aan, te link.

Op ongeveer 15 november, wij waren net teruggekeerd van een patrouille, en hadden ons net gemandied wat gegeten, kwam de Luitenant binnen. Er was bericht binnen gekomen dat er op een rubberplantage een opstand was uitgebroken, of wij bijstand wilden verlenen. De groep, waar ik ook bij was kreeg de opdracht. Zwaar bewapend vetrokken wij met een vrachtwagen. Voor de plantage stapten wij uit en in verspreide linie trokken wij door de plantage richting de hoofdgebouwen. We hoorden van verre het geschreeuw van de koelies. De planter kwam ons al tegemoet en vertelde wat er loos was. We kregen opdracht dichter naar ze toe te gaan en zagen dat ze bewapend waren met slag en steek wapens. Wij laden onze wapens en richtten die op hen, maar met de opdracht niet te schieten. Toen ze ons zagen werden ze rustig. Na een toespraak van de planter en een gesprek met de leider van de groep werd hen toegezegd, na inlevering van hun wapens, dat ze meer geld en voedsel zouden krijgen. Hierna keerde de rust na enige tijd terug. Ondertussen was het half vier. De planter vroeg nog wel aan de luitenant of er enkele soldaten voor de nacht over konden blijven, maar dat kon niet vanwege ons drukke dienstrooster. Zo liep dit weer met een sisser af. Later hoorde ik dat de Daroel Islam hier achter de opstand heeft gezeten.
In de Wijnkoopsbaai werden vaak watervliegtuigen waargenomen. De inlichtingendienst kwam er achter dat er wapens werden gedropt en met de vissersboten aan land werden gebracht .Onze compagnie kreeg de opdracht dat uit te zoeken, de droppingen te onderscheppen en de wapens in beslag te nemen. Na inlichtingen dat er weer wat op handen was werd in een gezamenlijke actie van twee pelotons de baai van twee kanten ingesloten. Een peloton vanaf de noordkant en een tweede peloton vanaf de zuidkant om ze op te vangen. Het eerste Peloton was intussen met vissersboten naar de plek gevaren, maar het weer begon te veranderen. Er ontstonden hoge golven. Een vliegtuig is niet waargenomen. Kletsnat kwamen ze aan de zuidkant aan wal, en doodmoe van het water hozen. Ze hadden wel kunnen verzuipen. Aan land werd bij controles wel succes geboekt en ploppers gearresteerd.
Via de inlichtingendienst en de verbindingsdiensten werden vele successen geboekt. ‘s-Avonds kregen we nog wel eens “bezoek” van een groep. Zij werden hartelijk ontvangen en kregen de volle laag. De volgende dag werd dan wel bloed gevonden , maar geen personen.

De verbindingsdienst had het ook zwaar. Als er weer telefoonlijnen waren door geknipt moesten wij ook mee voor rugdekking. De tegenstanders waren er wel, dat voelde je gewoon. Wij schoten dan met de bren een paar magazijnen leeg in de omgeving en dan waren ze wel weg, maar niet lang daarna gebeurde dat weer op een andere plek ,en dat ging zo maar door .De Daroel Islam was zeer actief om ons weg te krijgen .Ik kreeg de indruk dat ze ook wel respect voor ons hadden. Je moest ze laten voelen dat er met ons niet viel te spotten. Je moest ze opzoeken en opjagen want daar moesten ze niet veel van hebben. Het eerste halfjaar tot Februari 1950, was de gevaarlijkste periode op West-Java met gelukkig weinig verliezen.

Halverwege Maart 1950 werden wij teruggetrokken naar de rand van Batavia en kregen de opdracht voor de bewaking van de grootse munitie militaire dump van West-Java. Wij werden gelegerd in de bekende Chinese gevangenis Boeka-Doeri en kregen allemaal een cel als slaapplaats toegewezen. Dat was me ook wat. Wel lekker rustig.
De dump heette Kebon-Baroe, met de munitieopslag onder de grond in bunkers en een groot aantal loodsen. Overdag liepen wij daar met een man of acht en s-nachts met dubbele posten, zoals bij de kali en bij het de bosgedeelte. Wij werden met een brencarrier rondgebracht. Er hebben zich daar nog enkele incidenten plaatsgevonden, vooral bij de kali.
Het terrein was rondom afgezet met hoge dubbele hekken en prikkeldraad met daar tussenin landmijnen, dus dat kon je maar beter niet proberen. Bij de kali aan de andere kant lag een kampong. Overdag was het daar wel rustig maar s-nachts werd de dubbele post regelmatig beschoten en dan werd de bren daar even op los gelaten met een paar salvo’s en dan was het voor die nacht weer rustig. Je kon haast je horloge daar op gelijk zetten. We hebben hier een paar weken wacht gelopen. In April 1950 werden wij verplaatst naar Tjibelagoen ongeveer zes kilometer vanaf Bogor ook wel Buitenzorg genoemd, voor de beveiliging van een rubberplantage. Daar zijn we ongeveer twee weken geweest. Daarna werden we belast met de beveiliging van Soekaboemi en kregen te maken met stadspatrouilles. Zo leer je een stad wel kennen. Op een zekere moment werden wij geconsigneerd en binnen gehouden met dubbele wachten. Dit was een gevolg van de (mislukte) coupe van Kapitein Westerling, die in Bandoeng een aanval had uitgevoerd op de TNI.


Halverwege mei kregen wij opdracht ons klaar te maken om ingescheept te worden op de ms “Waterman” voor vertrek naar Semarang om 425 BI af te lossen.
Onze jongens hadden veel last van intimidaties van de TNI en er was veel vuurcontact. Dat ging zo door tot begin oktober. Toen kreeg mijn 1e compagnie, en een gedeelte van de 4e compagnie, de opdracht zich klaar te maken om met de trein, dwars door het vijandelijk gebied, naar Soerabaja te stomen. Met geschut voor en achter op de trein, je weet maar nooit, werd in een dag naar Soerabaja gereden. Na aankomst werd de nacht door gebracht op de mariniers kazerne. De volgende dag ging het op vrachtwagens in konvooi naar Malang. De opdracht was om de Ambonezen, die reeds geen wapens meer hadden, en hun gezinnen te beschermen tegen de aanvallen op hun kamp. De Ambonezen zaten te wachten op een boot die hen van Soerabaja naar Batavia zou brengen, en van daar naar Nederland. Maar dat kon nog wel enkele weken duren. Het kamp lag doorlopend s-nachts onder vuur en daar hadden wij het druk mee. Tijdens een patrouille kwamen wij onder vuur te liggen. Een had al een schampschot. We werden beschoten uit een aantal huisjes die aan de kant van de weg stonden. De vrouwen en kinderen begonnen te schreeuwen en te huilen. Een paar jongens wilden al een paar handgranaten over de huisjes heen gooien maar dat werd afgeraden en maar goed ook anders waren er veel onschuldige slachtoffers gevallen. De ramp was niet te overzien geweest. Niet lang daar na werden de gezinnen door ons naar de boot begeleid voor de reis naar Batavia en van daar door naar Nederland.
In Januari 1951 werden wij ook ingescheept om naar Batavia of zoals het toen al heette Jakarta, te worden gebracht. Daar hebben wij nog een paar weken wacht gelopen bij diverse regeringsgebouwen. Op 20 Februari 1951 zijn wij zelf ingescheept op de ms “Nelly”. Een hele rare gewaarwording, de spanning trok op een hele rare manier uit je lichaam toen je aan de reling stond en de haven en de kustlijn langzaam uit je gezichtsveld verdween, je zelf de vraag stellende, was het die twee jaar wel waard geweest. Vijf jongens die daar gesneuveld zijn en moeten achterblijven.

Wat heb je toch veel geluk gehad.

http://www.indie-1945-1950.nl/web/431bi.htm